Kleuren mengen

Kleuren mengen is eigenlijk best fascinerend. Je ontdekt al snel dat mengen met licht anders werkt dan mengen met verf. Bovendien blijkt het mengen allerminst simpel, maar het heeft wél logische principes die je kunt begrijpen. Dit verhaal neemt je mee langs de verschillen, de systemen en wat je eigenlijk écht ziet bij elke methode.

Kleuren mengen

Additief en subtractief mengen

Je merkt misschien dat het lastig is wanneer je twee kleuren mengt en het resultaat donkerder wordt dan verwacht. Dat komt doordat er twee verschillende manieren zijn om kleuren te combineren: additief en subtractief. Additief mengen betekent dat je gekleurd licht bij elkaar brengt. Bijvoorbeeld: rood en groen licht samen geven geel. Dat is wat je ziet bij beeldschermen en theaterverlichting. Rood, groen en blauw zijn hierbij de primaire lichtkleuren. Bij een gelijke mix verschijnt wit licht.

Subtractief mengen komt voor bij verf, inkt en pigmenten. Bij dit mengen gaat het erom wat er wél én wat er niet wordt weerkaatst. Een voorbeeld: gele verf weerkaatst rood en groen, groen-absorberend blauw wordt weggefilterd, magenta weerkaatst rood en blauw, maar absorbeert groen. Meng je geel met magenta, dan blijven alleen de rode tonen over – je ziet rood. Daarbij geldt: hoe meer kleuren je bij elkaar voegt, hoe minder licht er overblijft en hoe donkerder het mengsel wordt.

Van RYB naar CMY en CMYK

Het blijkt dat het klassieke palet met rood, geel en blauw (RYB) beperkt is. Moderne theorie gebruikt het CMY-systeem: cyaan, magenta en geel als uitgangspunt om allerlei tinten te mengen. Daarmee kun je in theorie bijna alle kleuren maken, en als je alle drie mixt, krijg je donkergrijs tot zwart – vandaar dat printers ook zwart (‘K’) toevoegen in het CMYK-systeem.

De kleurencirkel helpt om primair, secundair en tertiair te begrijpen. Meng je twee primaire verfkleuren (cyaan, magenta, geel), dan ontstaan secundaire kleuren: groen, oranje, violet. Meng je vervolgens deze kleuren, dan krijg je tertiaire tinten. Hoe verder je mengt, hoe dichter bij grijstinten je komt.

Invloed van pigment en kleurvoorkeur

Interessant is dat in de praktijk verf vaak net anders mengt dan je op basis van theorie zou verwachten. Pigmenten bevatten kleine afwijkingen, een ‘kleurvoorkeur’ of bias. Daarmee kan een blauw met roodvoorkeur samen met geel een minder frisse groen geven dan een blauw met groenvoorkeur en geel met groenvoorkeur. Als je helder groen wilt, kies je verfstoffen met overeenkomstige biases.

Wie meer wiskundig wil kijken, ontdekt de Kubelka–Munk-theorie. Die kijkt niet alleen naar absorptie maar ook naar verstrooiing van licht in een pigmentlaag. Daarmee kun je nauwkeuriger voorspellen hoe verf in werkelijkheid een kleurlaag vormt. De theorie wordt nog altijd gebruikt in vakgebieden als verfindustrie en digitale visualisatie.

Tint, toon en schaduw

Tenslotte is er nog iets subtiels over tint, toon en schaduw. Meng je een kleur met wit, dan krijg je een tint; met zwart, een schaduw; met grijs of complementaire kleur, een toon. Dat maakt het mengresultaat minder verzadigd, neutraaltinten doemen op. Die nuance is belangrijk om kleuren realistisch te maken.

In de studio zie je dat theorie niet altijd exact het resultaat voorspelt. Maar begrip helpt je bij experimenteren. Je leert dat diepgaande theorie én pigmenteigenschappen samen bepalen wat je mengsel wordt. Dat maakt kleuren mengen logisch en leerbaar.

Waarom dit je kleurblik verandert

Kleuren mengen is minder mysterie en meer logica dan je dacht. Je ziet dat licht en verf op fundamenteel verschillende manieren werken. En als je eenmaal weet waarom een mengsel donkerder of minder verzadigd is, begrijp je beter hoe je jouw gewenste kleur krijgt. Zo kijk je voortaan niet alleen naar wat je ziet, maar ook waarom het zo is.

Bekijk ook eens:
Uw advertentie hier?
Kijk hier ook eens naar Alle blogcategorieën
Meer in deze categorie? Bekijk deze artikelen dan ook eens